Sinds kort ligt het boek ‘Ecomodernisme’ in de winkels geschreven door 7 auteurs.
Ecomodernisme is een beweging die naar eigen zeggen zich inzet voor milieu en natuur, maar dan op “rationele” gronden. Ze zijn voor:
- Kernenergie
- Genetisch gemanipuleerde gewassen
- Intensieve landbouw
De Ecomodernisten beweren dat de traditionele milieubeweging te veel is doorgeslagen en dat die nu doelen nastreeft die uiteindelijk niet gunstig zijn voor het milieu en de natuur en die de mens beperkt. Niet verwonderlijk, hebben ze het niet zo op met wind- en zonne-energie.
Ten aanzien van het klimaat onderkennen zij de opwarming van de aarde door toedoen van de mens, alhoewel een aantal auteurs daar eerder sceptisch over waren. Ze zijn tegen “alarmisme”, oftewel dat we met z’n allen naar de verdommenis gaan. Ze willen een meer positieve kijk op de toekomst, die gebaseerd is op het vermogen van de mens om te innoveren.
Het boek is opgedeeld in vier thema’s:
- Energie
- Landbouw en voeding
- Natuur
- Armoede en ontwikkeling
Thema: Energie
Zoals gezegd zijn de ecomodernisten voor kernenergie. Het heeft niet zoveel zin om de argumenten in het boek te herhalen, want die zijn zoals vanouds. Met de erkenning van het klimaatprobleem heeft kernenergie het voordeel van het ontbreken van significante CO2 uitstoot.
Spijtig vind ik het (als technisch geïnteresseerd persoon) dat de voorstanders van kernenergie niet in staat zijn om een intrigerend technisch verhaal neer te zetten. Het boek is daar geen uitzondering op.
Onbedoeld legt het boek een probleem bloot. De huidige stand van zaken ten aanzien van kernenergie is enigszins chaotisch. Er zijn tal van startup’s (met name in de VS) en die hebben de belofte van nieuwere veiliger centrales die minder afval produceren. In Delft wordt onderzoek gedaan naar gesmolten zout reactors met als brandstof thorium in plaats van uranium. De verschillende concepten hebben dingen gemeenschappelijk, maar zijn ook weer wezenlijk verschillend.
In deze ontwikkelingen zitten mooie concepten die veel van de bezwaren ten aanzien van veiligheid wegnemen. De vraag is of we te maken hebben met een eeuwige belofte of dat er daadwerkelijk toekomst in zit. In de ontwikkeling van kernenergie zijn genoeg dingen te vinden die allemaal niet zo gelukt zijn.
Als we in Nederland voor kernenergie zouden kiezen, dan is de vraag of we voor de conventionele reactors moeten gaan, of moeten wachten op één van die nieuwe beloftes. De verantwoordelijkheid voor het trekken van dit debat, met daarbij het scheiden van de zin en onzin binnen de ontwikkeling van de kernenergie, ligt bij de voorstanders van kernenergie en dus ook de ecomodernisten. In het boek zie ik echter niet dat ze die stap maken.
Ecomodernisten hebben het niet op wind- en zonne-energie. Het boek stelt dat voor het betrouwbaar maken deze vormen van energieopwekking het nodig is het gebruik van een dag elektriciteit op te kunnen slaan in accu’s. Dit is juist en dit wordt ook te vaak onder tafel geschoven.
De daarop volgende teksten over batterijen zijn echter fout en misleidend:
“De grootste lithium-ion-accu ter wereld, te vinden in China, kostte bijna 14 miljoen euro en beslaat de oppervlakte van een voetbalstadion. De accu kan 40 MWh aan elektriciteit opslaan: genoeg om 12.000 huishoudens slechts één uur lang van stroom te voorzien.”
Om te beginnen is het raar om over oppervlakte te spreken over een object dat voor menigeen bij uitstek een derde dimensie heeft. Als we de eerder opmerking nemen dan we een dag opslag nodig hebben en dat Eindhoven 225.000 inwoners heeft, dan hebben we voor die stad 24 x 225.000 / 12.000 = 450 voetbalstadions nodig voor de opslag van elektriciteit.
Tijd om dit na te rekenen, 40 MWh voor 12.000 huishoudens zou voor één uur een vermogen van 3,3 kW per huishouden zijn. Voor piekvermogen van één huishouden kan dat voorkomen, maar het gemiddelde verbruik over de dag is in Nederland iets van 10 kWh, wat neer komt op een gemiddeld vermogen van 416 Watt.
Als we uit gaan van 10 kWh per persoon (dus dat is ongunstiger gerekend dan per huishouden), dan hebben we voor Eindhoven 2,25 GWh nodig.
Een energiedichtheid op systeem niveau van 200 Wh per liter wordt tegenwoordig gehaald. 2.250.000.000 / 200 = 11 miljoen liter, is 11 duizend kubieke meter. Een voetbalveld heeft een oppervlakte van gemiddeld 7700 meter, en dat zou dus een hoogte van minder dan 2 meter zijn.
In de praktijk zal het misschien vijf keer meer zijn, maar dan nog wordt het gebouw niet hoger dan 7 meter 15. Als men lood-accu’s gebruikt, met slechts dichtheid van 30 Wh per liter, dan wordt het allemaal een stuk ongunstig. Maar dan nog, de benodigde ruimte is aanzienlijk minder dan van stuwmeren.
Voor de prijs zet het Amerikaanse Ministerie van Energie al jaren een doel neer van 100 dollar per kWh bij een levensduur van 10.000 cycli. Dat resulteert in een prijs per cyclus van precies 1 cent. Dat zou betekenen dat voor 1 cent 1 kWh verplaatst kan worden naar een ander tijdstip. In de praktijk is de prijs ongunstiger, omdat er extra kosten bij komen, zoals inverters, kapitaalkosten en efficiëntie verliezen. Voor de gemiddelde prijs over alle verbruikte elektriciteit is de prijs echter weer gunstiger, omdat maar een deel van de elektriciteit in tijd verplaatst hoeft te worden.
Het prijsverschil tussen piek- en daluren kan al gauw oplopen tot een aantal centen per kWh. Met opslagkosten van een paar cent per kWh, kan dus winst gemaakt worden. Elon Musk probeert met zijn Gigafactory dit prijsniveau te halen, omdat hij weet dat de markt voor zijn product dan opeens explosief groeit.
Batterijen zullen gaan concurreren met peak centrales en niet zozeer met base-load. Dit is dus gunstig voor kernenergie. Hoewel accu’s nodig zijn voor wind- en zonne-energie, is dit een ontwikkeling die zich sowieso gaat voortdoen. Nog sterker, de in het boek gerefereerde 40 MWh in China heeft helemaal niets met wind- en zonne-energie te maken. Het wordt gebruikt om de pieken in de vraag af te vangen (en niet in het aanbod) en is geheel commercieel neergezet.
Het mooie van accu’s is dat ze veelzijdig zijn. Als ze dicht bij de eindgebruiker worden neergezet, maken ze de levering ook betrouwbaarder. In Nederland is alles dubbel uitgevoerd, maar in ontwikkelingslanden waar dat niet het geval is, krijgt men dus een alternatief in handen. Als het prijsniveau gehaald wordt, kan men voor een lagere prijs een betrouwbaar elektriciteitsnet aanleggen, ook bij kernenergie. Dit moeten de ecomodernisten toch als positief zien.
Over de ontwikkeling van accu’s wordt gezegd:
“Sinds de commercialisering van de lithium-ion-accu, in 1991, zijn er geen noemenswaardige doorbraken meer gerealiseerd.”
Iedereen kan de stille revolutie om zich heen zien. De steeds maar populairder wordende elektrische fiets is geheel te wijten aan de ontwikkeling van de accu. Ook zijn de bussen met de 400 nummers in Eindhoven nu elektrisch. En ik durf te zeggen dat binnen 5 jaar alle nieuwe stadsbussen in Nederland elektrisch zijn, simpelweg omdat het economische plaatje er nu is (voor streekbussen durf ik die voorspelling niet aan). Dit is geheel te danken aan de ontwikkeling van de accu, de elektrische bus is immers niet meer dan de aloude trolleybus met een accu.
Het prijsniveau is er nog niet. De 40 MWh accu kostte 14 miljoen euro en dat is 350,- euro per kWh (prijs van 2014). Dat is nog flink boven de doelprijs van 100 dollar per kWh. De 100 dollar prijs is echter een kale prijs en het kan ook wel iets duurder. Er is nog volop ontwikkeling in de accu’s en de prijs wordt nog steeds voornamelijk bepaald door de fabricagekosten en dat is precies iets waar je met schaalvergroting veel kunt bereiken.
Het ongeloof in enige ontwikkeling is geheel tegenstrijdig met geloof in ontwikkeling in andere gebieden door ecomodernisten.
Thema Landbouw en Voeding
Zoals gezegd zijn de ecomodernisten voor intensieve landbouw en gentechnologie. Ik ben het eens met de auteurs dat we hier niet in dogma’s moeten vervallen en het debat op argumenten moeten voeren. Ze geven echter een onjuiste voorstelling van zaken dat kunstmest, pesticiden en gentechnologie een soort tovermiddeltjes zijn. Ze zijn belangrijk, maar de afgelopen paar decennia is steeds meer het bewustzijn gekomen dat in grote delen van de wereld landdegradatie een groot probleem is. Hoewel daar voldoende wetenschappelijke publicaties over zijn, rept het boek daar met geen woord over.
Men kan eenvoudig de fout maken om de Nederlandse grond en het Nederlandse klimaat als referentiepunt te nemen. Wij zijn echter gezegend met een zacht klimaat en zeer vruchtbare grond. Als we onze grond geheel mishandelen, dan met een paar jaar braak leggen en wat mest is het weer bruikbaar. In grote delen van de wereld is dat anders en is de natuur veel kwetsbaarder. Er zijn plaatsen in de wereld waar evenveel of meer regen valt dan in Nederland, echter geconcentreerd in een bepaalde periode van het jaar. Zulk land kan gewoon erg productief zijn, maar landdegradatie ligt op de loer met afnemende productie als gevolg.
In de jaren tachtig was er hongersnood in Ethiopië. Na het omver gooien van het communistisch regime in 1991 is er een uitgebreid beleid gevoerd om het land te herstellen. In het volgende filmpje wordt het beleid en de resultaten uitgelegd:
De Ethiopiërs die daar toe in staat waren moesten 3 maanden per jaar werken aan projecten om het land te herstellen. Dat is later teruggebracht tot 40 dagen en verder verminderd tot 20 dagen.
Wat de Ethiopiërs hier hebben bereikt is te vergelijken met onze Delta werken. Wij worden bedreigd door de zee, zij worden bedreigd door woestijnvorming.
Het boek meldt op pagina 81:
“Het is de klassieke intensivering die ten grondslag ligt aan dit succes: kunstmest, verbeterde zaden en meer kennis van goede landbouwpraktijken.”
Het filmpje is misschien gekleurd en kunstmest en verbeterde zaden zullen zeker een belangrijke rol spelen. Maar met het herstellen van het land als belangrijke factor is het simpelweg fout om dit “klassiek” te noemen. In Europa is nooit een groot integraal plan uitgevoerd om de bodem te herstellen ten behoeve van de landbouw.
In het publieke debat over landbouw worden twee dingen vaak door elkaar gebruikt:
- De opbrengst per stuk grond, waar het Engels een mooi woord voor heeft “yield”.
- De kosten per opbrengst. Deze bevatten arbeidskosten, kosten van machines en de inputs, zoals zaden, mest en pesticiden.
Deze twee gaan soms goed samen, maar soms ook niet. Het is een gemiste kans dat het het boek dit niet helder uiteen zet.
De ecomodernisten streven naar “intensieve landbouw” (dus een zo hoog mogelijke yield). Deze woordkeuze heeft een negatieve uitstraling en lijkt daarmee controversieel, maar dat is het niet. In het duurzaamheidsdenken streeft men naar optimaal gebruik van resources en land is ook een resource. Als de biologische landbouw meer land nodig heeft, dan is het terecht dat men dit bekritiseert, maar over het algemeen wil iedereen een zo hoog mogelijk yield en dus intensieve landbouw.
De kosten van de landbouw is een heel ander verhaal. De wens om deze zoveel mogelijk te reduceren, leidt tot een cascade van gevolgen:
- De keuze voor een mono-cultuur vloeit voort uit deze wens. Zowel bij mechanisatie als wel bij handwerk is mono-cultuur ideaal. Een mono-cultuur heeft voorts het voordeel dat de boer maar kennis hoeft te hebben van een beperkt aantal gewassen.
- Een mono-cultuur is gevoeliger voor plagen, wat leidt tot het gebruik van pesticiden.
- Bij een mono-cultuur zal men op een bepaalde tijd of plaats overschot hebben van iets en op een andere tijd of plaats tekort. Dat leidt tot het gebruik van kunstmest of het verslepen van bijenkasten (op het ene moment is er teveel werk voor bijen en het ander moment verhongeren ze).
Dat beide aspecten niet altijd samen gaan, kan met een aantal voorbeelden verduidelijkt worden. Permacultuur haalt hoge yield door het combineren van verschillende planten en dieren in een holistisch samenspel. Efficiënt is dit echter niet. Het vergt veel kennis en is arbeidsintensief. Het andere uiterste is een groot agrarische bedrijf in Amerika dat industrieel het land bewerkt. Dit is efficiënt, maar het kan zijn dat ze de grond uitputten en daarmee de yield uiteindelijk tegen valt.
In kwetsbare gebieden (zoals Ethiopië) is het topprioriteit om de grond vruchtbaarder te maken (dat is dus niet in Nederland). Aangezien kunstmest en pesticiden niet goed voor de grond zijn, is het van belang dit zoveel mogelijk te beperken (meer dan in Nederland). Dat kan een omgekeerde cascade van gevolgen hebben, dat bepaalde mono-cultuur niet wenselijk is en dat men voor een meer integrale aanpak moet kiezen, die misschien minder efficiënt is, maar een hoge yield garandeert voor de toekomst.
Bij het lezen van het boek bemerk ik een drang dat zowel probleem als oplossing simpel moeten zijn. “Kunstmest en pesticiden zijn goed en de situatie nu in aantal ontwikkelingslanden is te vergelijken met Nederland 100 jaar geleden.” Maar kunstmest en pesticiden hebben ook nadelen en de situatie in Afrika is anders dan in Nederland. Dus dingen moeten in context worden geplaatst en er moeten afwegingen worden gemaakt. Als lezer ben ik niet geïnteresseerd in een verkooppraatje, maar in informatie waar mijn Nederlandse referentiekader niet klopt en de finesses van de afwegingen.
Thema Natuur
Het deel over natuur is warrig. Wat ik er uit kon halen is dat ze voorstanders zijn van meer participatie van de burger en de beroepsgroepen zoals boeren en vissers. Dat vind ik een goed idee, want beleid dat achter een bureau gemaakt is kan verkeerd uitpakken. Het boek is echter vaag wat dat politiek zou moeten betekenen. Veel mensen zijn lid van een natuurvereniging en als daar contributie voor betaald moet worden is dat blijk van participatie. Meer kan men niet verwachten. De boeren en vissers kunnen zich verenigen, er is niets dat hen dat verbiedt.
Er worden een aantal conflicten genoemd, maar die overtuigen niet. In een democratie zijn er nu eenmaal meerdere meningen.
Verder stellen de auteurs dat het onzinnig is om naar oorspronkelijk wilde natuur te streven. “De mens verandert de natuur en dat is ook natuurlijk en het is geen probleem als de mens de natuur naar eigen wens gaat inrichten.”
Ik kan daar in mee gaan, echter worden de tegenstanders beschuldigd van allerlei dogma’s. Ook hier geldt dat er in een democratie meerdere meningen zijn en dat beleid nooit perfect is. Er is geen enkele aanwijzing dat bij de burger het debat is gepolariseerd. De voortuintjes zijn netjes en elk jaar gaan er duizenden mensen naar de Keukenhof. Beide voorbeelden waarbij de mens bepaald in extenso. Toch heeft er nooit een actiegroep voor de poort van de Keukenhof gestaan met een protest dat dit de verkeerde soort natuur is.
Bij een goed verhaal is de burger eenvoudig te overtuigen. Als het er leuk uit ziet en er loopt ook iets met haar in rond, dan vindt hij het wel best.
De pagina over de Reichsjägermeister van het Derde Rijk, Hermann Göring, komt op mij dan ook niet over. Op zich wel een aardig feitje dat de Heckrunderen in de Oostvaardersplassen eigenlijk Nazi-beesten zijn.
Thema Armoede en ontwikkeling
In dit deel betuigt men dat armoedebestrijding voor duurzaamheid moet gaan. Dat het normaal is ontwikkelingslanden eerst moeten ontwikkelen en dat die ontwikkeling eerst “vies” kan zijn, bijvoorbeeld doordat men begint met een kolencentrale. Het eerste hoofdstuk heeft dan ook als titel “Eerst armoedebestrijding, dan duurzaamheid”.
Onterecht wordt gesuggereerd dat duurzaamheid uitsluitend een luxe is. Als het om schone lucht gaat kan ik daar enigszins in mee gaan, maar als het om landdegradatie gaat niet. Somalië nu zit in een vergelijkbare situatie van Ethiopië 30 jaar geleden. De hongersnood is in ieder geval voor een deel een milieuprobleem.
Verder wordt energiebesparing ook onder duurzaamheid geschaard. In onze welvaart gaan we heel efficiënt om met energie en grondstoffen (gerekend naar eenheid van het BNP). Als we onze welvaart willen exporteren, zullen we dat ook moeten exporteren.
De auteurs stellen dat we de bevolking daar uit de armoede moet worden getild. Er zijn nu bedrijven die zonnecelsetjes verkopen, zoals M-KOPA in Kenia en Tanzania. Het setje heeft een klein zonnepaneel, een accu, LED-lampen, een radio en GSM module voor betalingen en het monitoren van de kwaliteit. Het kost 30 euro bij aanschaf en dan 50 cent per dag een jaar lang, waarna het eigendom wordt. De 50 cent wordt met de mobiele telefoon (ook eenvoudige modellen) via M-PESA. Er zijn al een half miljoen van verkocht en een duurdere versie heeft ook een TV’tje.
De Ecomodernisten doen daar enigszins denigrerend over, omdat het niet voldoende is.
Nog sterker, de duurzaamheidsdrang beperkt de ontwikkelingen van de landen. Dit is het resultaat van een aantal rare sprongen. Het begint met de definitie van duurzaamheid gegeven door Brundtland:
“Duurzame ontwikkeling is ontwikkeling die voorziet in de behoeften van het heden zonder afbreuk te doen aan het vermogen van toekomstige generaties om te voorzien in hun eigen behoeften.”
Dan kom het boek met de zin:
“Dat is een problematische definitie. Want wat moeten we met de concrete behoeften van het heden, wanneer zij afbreuk doen aan de mogelijke behoeften van de toekomst.”
Het valse is hier het woordje ‘mogelijke’, iets wat in de oorspronkelijke definitie niet voor komt. Dit moet de lezer over de streep trekken om voor het eerste te kiezen. Bovendien opent men hier de deur om elk gevolg van menselijk handelen als discutabel te bestempelen, mocht dat niet uit komen.
Verder op komt dan:
“Het terugdringen van armoede, honger en sterfte onder vaders, moeders en hun kinderen, of het toegankelijk maken van onderwijs en gezondheidszorg voor iedereen, het zijn doelen die op zichzelf zo belangrijk zijn, dat ze niet mogen worden afgezwakt omdat het nadelen zou kunnen opleveren voor het milieu.”
De schrijvers zijn hier totaal ontspoort. Dat milieubeleid concurreert met armoedebestrijding dat kun je zeggen, dat milieubescherming het bouwen van scholen en ziekenhuizen tegen gaat, dat is belachelijk.
De ecomodernisten zijn over-ambitieus in het bestrijden van de armoede. Ze willen de wereld redden, maar wat de implicaties zijn voor het Nederlandse ontwikkelingsbeleid valt niet uit het boek te destilleren. Moeten we een elektriciteitsnet aanleggen in een ontwikkelingsland? Zelf geloof ik niet in samenwerking als er geen wederzijds belang is. Bij veel soorten hulp is dat belang er niet, maar bij klimaat en andere milieuvraagstukken misschien wel.
De invloed van milieubeleid negatief of positief op de ontwikkeling van een land wordt zwaar overdreven. Landen zijn prima in staat zelf te ontwikkelen, mits corruptie tegen wordt gegaan. Een school wordt niet gebouwd om dat iemand van Green Peace dat niet wil, maar omdat het geld in iemands broekzak gaat.
Missende Thema’s
Een aantal zaken worden in het boek in zijn geheel niet genoemd. De grootste afwezige is energiebesparing. Het kan zijn dat om retorische redenen (het is beter om één boodschap te hebben) dit weggelaten is. Maar het past ook niet zo in het straatje van het ecomodernisme. Het is duurzaam en over het algemeen economisch verantwoord, terwijl het boek duurzaam als een luxe ziet. Ook ligt energiebesparing dicht bij “minder” terwijl ze juist “meer” willen.
Onwetendheid kan echter ook een rol spelen, op pagina 215:
“Toegang heb je volgens de bijbehorende definitie al wanneer je 100 kilowattuur elektriciteit per jaar verbruikt: ongeveer stroom om een heel jaar elke avond één gloeilamp te laten branden.”
Toegegeven, je kunt er niet op koken.
De andere afwezige is mobiliteit. Terwijl velen zich afvragen of elektrische auto’s straks gemeengoed worden, rept het boek er met geen woord over.
Opnieuw kan het zo zijn dat het niet zo in de boodschap past, maar een andere uitleg is ook mogelijk. Als de elektrische auto omarmd wordt, dan moet worden toegegeven dat oplaadbare batterijen wel werken. Het alternatief, de waterstofauto, is nog pijnlijker. Het idee van de waterstofeconomie was om met kerncentrales ’s nachts waterstof te produceren en die met brandstofcellen in de auto te gebruiken. Vele jaren en miljarden van overheidsgeld later (dit in tegenstelling tot onderzoek in batterijen dat vooral privaat is gedaan), kun je nu een waterstofbus kopen voor 1 miljoen die een paar jaar mee gaat of een elektrische bus van een paar ton.
Het wordt vaak vergeten dat de overeenkomst tussen zonne-energie, windenergie en kernenergie is dat ze elektriciteit leveren. Ook als we massaal op kernenergie zouden overgaan, blijven een aantal gerelateerde ontwikkelingen nog steeds van toepassing.
Het trollen van tegenstanders
Irritant in het boek is het zwart maken of op andere manier negatief beoordelen van mensen die een afwijkende mening hebben. Dat een sneer naar GreenPeace wordt gemaakt, kan ik een boek voor het grote publiek accepteren, maar duurzaamheid en milieubewegingen allemaal over één kam scheren niet.
Bijvoorbeeld op pagina 220:
“Milieugroepen zitten intussen gevangen in hun ideologie.”
Het begrip milieugroep is heel breed en groepjes die zwerfafval van stranden of uit bossen halen kunnen zich aangesproken voelen.
In de epiloog van het boek heeft men de wetenschap hoog in het vaandel, maar dit past daar niet in. In de wetenschap bestrijdt men het argument en niet de persoon.
De auteurs beklagen zich dat het debat over het milieu is verzuurd. Als het over kernenergie of genetische manipulatie gaat, dan kun je dat zeggen. Voor de andere onderwerpen in het boek zie ik dat niet. Politieke debatten over gezondheidszorg, onderwijs en dergelijk zijn qua zwaarte of vorm niet veel anders.
Conclusie
Het is goed dat over bepaalde onderwerpen het debat een nieuwe impuls wordt gegeven. Als het niet waait is dat wel degelijk een probleem voor windenergie.
De cijfers over oplaadbare batterijen zijn fout en het pessimistische toekomstbeeld is niet consistent met de eigen filosofie.
Behalve de onderwerpen kernenergie, genetische manipulatie en intensieve landbouw is het onduidelijk wat het politiek betekent. Door het gehele boek heen is het vaak de beste stuurlui aan wal. Men is het eens met allerlei maatregelen die 20 jaar geleden zijn genomen, bijvoorbeeld voor schone lucht of het beperken van de visvangst. Het is echter erg gemakkelijk om positief te zijn over … dingen die positief hebben uitgepakt. De elektrische auto is nu. Als over 10 jaar het gemeengoed is kun ze zeggen “Hoera, de technologie heeft ons vooruit geholpen” of als het allemaal spielerei is gebleken “Zie je wel”.
Het boek zoekt over het algemeen niet de nuance of de afweging, maar het extreme. Ik geloof daar niet in, de moeilijkheid zit hem juist in de nuance en de afweging. Het verhaal zou voor mij zoveel geloofwaardiger worden als ze een aantal punten noemen waarbij ze een duurzaam beleid echt nodig vinden (en dan niet iets van 20 jaar geleden).
Iedereen is vrij te geloven in de vooruitgang van wetenschap en techniek. Sommige problemen hebben echter geen technische oplossing. Een simpel voorbeeld is zwerfafval. Men kan het tegengaan door statiegeld op flesjes en blikjes te heffen, het verbieden van het oplaten van ballonnen of hoge boetes voor het weggooien op straat. Dus, belasten, verbieden en straffen, het beperken van het gedrag van de mens.
De vraag is of de aanhangers van het ecomodernisme in zo’n geval willen mee gaan in ferme maatregelen als er voldoende wetenschappelijke basis is, of dat een ecomodernistisch beleid ontaard in gemakkelijke en populistische maatregelen en een afbraak van het milieubeleid. Op basis van dit boek kan ik dat niet beoordelen.
9 reacties op “Ecomodernisme”
Wat betreft energieopwekking zal er sprake zijn van een mix van bronnen. Het heeft niet veel zin om te discussiëren over wat de ultieme techniek is, de vraag zou moeten zijn hoeveel en waar we de diverse vormen van opwekking kunnen inzetten. Dat het niet altijd waait is bijvoorbeeld een argument om niet 100% van je energievoorziening uit wind te halen, maar het is geen argument om vandaag de dag geen windpark te bouwen.
Kernenergie is inderdaad een erg gepolariseerd onderwerp: sommigen zijn er onnodig negatief over (help, straling!) en anderen ongefundeerd positief (als we thorium omarmen krijgen we gegarandeerd onbeperkt goedkope energie). Wat mij betreft kunnen we op korte termijn beter fossiele centrales sluiten dan kerncentrales. Waar ik me wel zorgen over maak is dat centrales waarvan de geplande levensduur inmiddels ruim verstreken is uit economische overwegingen open gehouden worden: de veiligheid van moderne ontwerpen beschermt ons niet tegen problemen van 50 jaar oude centrales.
“Sinds de commercialisering van de lithium-ion-accu, in 1991, zijn er geen noemenswaardige doorbraken meer gerealiseerd.”
Er is een enorm aantal kleine verbeteringen doorgevoerd, die allemaal op zich geen doorbraken zijn, maar er samen wel voor hebben gezorgd dat de accu’s van vandaag een stuk efficiënter zijn dan die van 1991. Hun statement is dus in de letterlijke zin waar, maar ook enorm misleidend. Als ze zich willen neerzetten als rationeel en geïnspireerd door de wetenschap dan moeten ze dit soort trucjes niet uithalen.
Wat betreft genetische manipulatie van gewassen heb ik daar in theorie geen probleem mee. Als je de wilde vormen van ons voedsel ziet en proeft dan snap je dat teruggaan naar de oorsprong voor de meeste gewassen geen goed idee is. De traditionele manier van gewassen veredelen door te kruisen en te selecteren is eigenlijk ook een manier om de gewenste genen bij elkaar te rapen.
In de praktijk echter hoor ik echter vooral over planten die aangepast worden zodat ze resistent worden voor bestrijdingsmiddelen en geen vruchtbare zaden meer produceren. Dat zijn geen eigenschappen waar de samenleving als geheel beter van wordt, naar mijn mening. Daarnaast leidt deze manier van productie van zaden tot een kleinere genetische variatie in de gewassen, wat ze kwetsbaarder maakt.
Verder ben ik enigszins sceptisch over hoe succesvol je gericht kan ingrijpen in complexe systemen. Stel je maakt een gewas waardoor het oneetbaar wordt voor 99% van het huidige ongedierte. Klinkt goed, maar als dit massaal verbouwd wordt dan zal een paar generaties later dat percentage een stuk lager liggen, want die 1% die het wel kan eten zal een enorm voordeel hebben bij het zich vermenigvuldigen.
De grote grazers zijn op zich wel een interessant onderwerp wat betreft natuurbeheer, want wat doe je als ze dreigen te verhongeren? Bijvoeren is niet erg natuurlijk, langzaam dood laten gaan van de honger is zielig, afschieten is ook niet bij iedereen populair. In het oorspronkelijke ecosysteem waren er grote roofdieren die verzwakte grazers opruimden, maar op dit moment is het nog steeds nieuws als er een wolf gespot wordt in Nederland. En ik weet ook niet of de natuurgebieden wel groot genoeg zijn om grote roofdieren te kunnen herintroduceren.
Wat betreft armoedebestrijding is het inderdaad oneerlijk om te zeggen dat ontwikkelingslanden niet zouden mogen vervuilen terwijl wij dat wel gedaan hebben om onze infrastructuur op te bouwen. Van de andere kant trekt bijvoorbeeld het broeikas mechanisme zich er natuurlijk niets van aan wie CO2 uitstoot: hoe meer er in de atmosfeer zit, hoe warmer het wordt, en daar hebben veel ontwikkelingslanden zelf onevenredig last van. Lucas merkt terecht op dat duurzaamheid geen luxe is, maar dat gevolgen van vervuiling ook op relatief korte termijn impact kunnen hebben op de kwaliteit van leven. Dus zelfs als je zou stellen dat ontwikkelingslanden het morele recht hebben om te vervuilen, is het nog steeds beter om dat zo min mogelijk te doen.
Ik twijfel ook aan de aanname dat ontwikkeling anno nu hetzelfde patroon zou moeten volgen als ontwikkeling van 50 of 100 jaar geleden. Het is bijvoorbeeld onzinnig om nu nog een grootschalig netwerk van koperdraad te gaan uitrollen in Afrikaanse landen: voor telefoonverkeer hebben ze al mobiele telefoons, voor snel internet kun je beter glasvezel neerleggen. Je kunt dus soms best stappen overslaan.
Het is jammer dat de auteurs wel klagen dat het debat verzuurd is, maar weinig bijdragen aan het oplossen daarvan. Nu moet ik hierbij de kanttekening maken dat ik het boek zelf niet gelezen heb en dus afga op bovenstaande review, maar ik krijg de indruk dat de auteurs begonnen zijn met een reeks standpunten en daarbij de motivaties gezocht hebben, in plaats van te beginnen met de problemen te onderzoeken en daarna pas conclusies te trekken.
Ik hoop trouwens dat er wel een technische oplossing voor zwerfafval komt: een robot die de straten en perken afstruint en alle rommel opruimt zou een welkome verschijning zijn. En helaas realistischer dan proberen mensen hun gedrag te laten verbeteren.
“Ecomodernisten hebben het niet op wind- en zonne-energie. Het boek stelt dat voor het betrouwbare energieopwekking het nodig is het gebruik van een dag elektriciteit op te kunnen slaan in accu’s. Dit is juist en dit wordt ook te vaak onder tafel geschoven.”
– Het boek verwacht veel van technische ontwikkeling bij atoomstroom en nauwelijks iets bij zon- en windenergie, een vreemde tegenstelling.
– Ook bij atoomstroom is dagelijkse stroomopslag onmisbaar. In Frankrijk gebruiken ze door waterkracht voor. Met zon- en windstroom gebeurt dat nu ook in Noorwegen. Accu’s zijn daarvoor niet onmisbaar!
– Het probleem bij vooral zonnestroom en in mindere mate windstroom is de seizoensopslag, aanzienlijk groter dan etmaal opslag! Ook daar wordt aan gewerkt in vorm van omzetting in vloeibare of gasvormige brandstof, die later voor verwarming, mobiliteit of stroomaanvulling benut kan worden. In veel plannen wordt daarvoor nu biomassa benut, met bijbehorende problemen.
Het omvangrijke verhaal over accu’s en de blijkbare onmisbaarheid ervan ontgaat mij.
Jarenlang wees het kernenergie onderzoek naar de kernfusie belofte en zonnige toekomst, die ons daarbij wachtte. Nu mag de thoriumreactor die plaats innemen. Ook die kent tal van problemen, wel minder groot dan bij kernfusie. Neem de koeling met hoge temperatuur zouten i.p.v. water. Wat als die gaan lekken met hun hoge straling?
De thoriumreactor vergt regelmatige opwerking van het zoutmengsel. Met dergelijke opwerking is ervaring, al zijn de Duitsers in Kalkar daar voortijdig mee gestopt. De praktijk van de Fransen en Engelsen brachten vele ongevallen en vervuiling. Daar lezen we niets over.
Het onderdeel “landbouw en voeding” bevat vreemde uitspraken als:
– “Als we onze grond geheel mishandelen, dan met een paar jaar braak leggen en wat mest is het weer bruikbaar.” In de lage delen is wateromtrekking een steeds groter probleem mede door verzilting. Dat los je niet op met braaklegging en meer mest. Water of juist het gebruik eraan komt nauwelijks aan de orde.
– “kunstmest en pesticiden hebben ook nadelen en de situatie in Afrika is anders dan in Nederland” Bij schrale gronden buiten ons land is de noodzaak van kunstmest (veel)groter, terwijl bij ons vaak het mestoverschot de drijver is. Bedreiging van grondwater door pesticiden is in landen met een slechte drinkwatervoorziening een groot probleem.
Hoi Roland, bedankt voor je feedback. Over Kalkar, ik denk dat de voornaamste reden dat hij niet gebruik is genomen, het gebruik van natrium (sodium) als koelvloeistof. Maar je hebt wel gelijk, dat het opwerken van brandstof een veel viezer proces is, dan de uiteindelijk kerncentrale zelf.
Over de landbouw, ik ben daar geen expert in. Ik lees echter veel dingen over de kwaliteit van grond, iets wat in Nederland ook een probleem kan zijn, maar in veel mindere mate. Pesticiden zijn niet goed voor de grond, maar er moet natuurlijk een afweging worden gemaakt. Kunstmest met stikstof heeft ook zijn nadelen op de grond, maar zoals gezegd, ik ben daar geen expert in. In het boek wordt het allemaal wel erg simpel voorgesteld.
Als je een interessant artikel over kunt schrijven, dan lees ik dat graag!
Over accu’s, als je echt gaat naar hoge penetratie van hernieuwbare energie (laten we zeggen 90%), dan is de vraag of waterkracht in Noorwegen en in Zwitserland toereikend zijn. Water op 100m hoogte heeft een hele slechte energiedichtheid. Daarnaast zul je dan voor een groot deel van het Nederlandse net moeten kunnen leveren vanuit Noorwegen. Dat gaat dan duur worden en is ook kwetsbaar. Het mooie van accu’s in het net, is dat je het net juist beter kunt benutten. Ander voordeel is dat je back-up capaciteit veel lager kan worden, omdat je uit kan gaan van gemiddelde in plaats van de piek. Verder zijn accu’s modulair en vallen ze niet allemaal tegelijk uit (in tegenstelling tot een verbinding met Noorwegen). Over het maken van gas, dan ligt ammoniak het meest voor de hand. Maar de round-trip efficiëntie is dan veel minder dan accu’s. Dat gebruik wil je dus beperken en ook bij chemische processen wil je enigszins constant vermogen en niet enorme pieken en dalen. Die korte pieken en dalen moet je dus met accu’s oplossen. Al met al ben ik het met ecomodernisten eens dat je iets met accu’s moet gaan doen.
Hoi Lucas,
Stroomopslag met waterkracht is nu al veel omvangrijker dan elke andere stroomopslag zie http://www.withouthotair.com maar inderdaad moeilijk uitbreidbaar mede door terechte natuurbezwaren.
Met een sterk wissend stroomaanbod met vooral zon- en windstroom moet je ook kijken naar de mogelijkheid van wisselende stroomvraag zeker bij grootverbruikers, zodat stroompieken beter benut worden.
Duurzame energie is meer dan duurzame stroom, daarvoor is de omzetting van zon- en windstroom in brandstof met gas of vloeistof te gebruiken voor hoge temperatuur warmte en mobiliteit.
Voor voldoende stroom in windstille winterperiode zijn accu’s ongeschikt, een dure investering voor weinig gebruik. Seizoensbuffering vraagt een andere opslag of je blijft sterkt afhankelijk van biomassa.
Wellicht is het ook aardig de boekrecensie op de site van follow the money te lezen. https://www.ftm.nl/artikelen/ecomodernisme-goed-bedoeld-slecht-bedacht-boekrecensie?share=1
Jan Workum,
Deze boekbespreking kent eenzelfde optimisme als het boek zelf, zoals:
“Afrikaanse landen zelf willen volop inzetten op hernieuwbare energiebronnen om aan hun groeiende energievraag te voldoen, en zien daarvoor een gigantisch potentieel. Onvermeld blijft dat landen als India en China, vanwege het milieu, er zelf voor kiezen om de bouw van nieuwe kolencentrales te schrappen”
China is na een forse groei van kolencentrales door de grote luchtvervuiling daarmee gestopt, India staat op het punt tot forse groei van nieuwe kolencentrales. Ook die beweging in Afrika ontgaat mij. Blijkbaar mis ik de sprong voorwaarts naar een zonnige toekomst.